De Amsterdamse Jodenbuurt.

Waar woonden zij in de achttiende en de vroege negentiende eeuw?

 

 

Buurt P - Vlooijenburg
Begrenzing: Houtgracht - Leprozengracht - Nieuwe Herengracht - Binnen Amstel - Zwanenburgwal - Jonas Daniel Meijerplein.

Bekijk de Buurtkaart. Een klik op deze link (of op 'Buurt P' hieronder) toont de buurtkaart, zoals die is bewerkt op basis van de Lomankaart (Stadsarchief Amsterdam).

M.b.t. de bronvermelding voor onderstaande tekst: zie de home page.

***

We beginnen met Vlooijenburg, waar we in 1742 de eerste levenstekenen van onze familie waarnemen, het gebied waar zij tot in de twintigste eeuw hun stek hadden. We stellen ons voor dat wij anderhalve eeuw voor de komst van onze voorouders, in het jaar 1590, onze pas even inhouden aan de Amstel, iets voorbij het Muntplein, om naar de bedrijvigheid aan de overkant van de rivier te kijken. De stad, die gonst van activiteit, is nog klein: in 1575 waren de grenzen in het zuiden de Amstel, aan de westkant het Singel (met alleen aan de stadkant bebouwing, in de gedaante van een verdedigingswal), in het noorden het IJ en in het oosten de Oude Schans. We richten onze blik op het stuk land waar grachten waren aangelegd, die later de namen Zwanenburgwal en Nieuwe Herengracht kregen. Tot voor kort lag daar een moerassig gebied, waar het rivierwater geregeld werd opgestuwd, zodat het land onder water kwam te staan: vlooien, waarmee vloeien of vloeden werd aangeduid. Burg wijst op een wering tegen overstromingen en daarom heet het gebiedje Vlooijenburg, dat oudtijds ook wel Vloonburg of Vlienburg werd genoemd.

Nu zijn er grondwerkers hard aan het werk, die twee grachten aan het graven zijn en met de grond daaruit, stadsvuil, rijshout en balken het terrein ophogen. Het stuk land zal daarna door die grachten worden ontwaterd. We zien dat door deze werkzaamheden een rechthoekig eiland aan het ontstaan is. De grachten krijgen de namen Houtgracht en Leprozengracht, die ook wel bekend stonden als Groenmarkt, Turfmarkt en Stroomarkt.

Bewoners die hierboven naar het werk hebben staan kijken maakten nog mee dat de erven op het nieuw gewonnen land door het stadsbestuur te koop werden aangeboden. Langzaam maar zeker werd de buurt van huizen voorzien, maar de kopers mochten de grond tot bijna vijftien meter (vijftig voet) van de wallekant niet bebouwen en dat gedeelte alleen als houtwal en werf gebruiken. Daarnaast moesten zij nog twintig voet vrijlaten voor de straat. Onder de kopers bevonden zich veel houthandelaren, maar in die begintijd trof men er ook andere kooplieden, regenten en ambachtslieden aan. De Lange en de Korte Houtstraat verdeelden het eiland in vier rechthoekige bouwblokken en later werd er langs de Amstel een derde straat, de Zwanenburgerstraat, aangelegd.

We treden nu in de voetsporen van de Amsterdammers die in het eerste kwart van de zeventiende eeuw een ongekende toestroom van nieuwe bewoners meemaakten. Zij waren al gewend aan de Portugese (Sefardische) Joden die, in kleinere aantallen, in Amsterdam een veilig woonoord hadden gevonden, maar nu was een massale immigratie van Joden uit Duitsland en Oost-Europa op gang gekomen. Vooral na de pogroms van 1648 in Polen en de Dertigjarige Oorlog was de toevlucht naar de stad groot. Deze intocht van de zogenoemde Azjkenazische Joden had een schrijnend tekort aan woonruimte tot gevolg. De aanwas van bewoners werd opgevangen door hen zich op Vlooienburg te laten vestigen. Langzaam maar zeker kwam de houtopslag onder druk en werd verplaatst naar andere delen van de stad. Het overgrote deel van de bewoners bestond al snel uit Azjkenazim. De meer welgestelden onder de bewoners, vooral Sefardim, verhuisden in de loop van de achttiende eeuw naar de Nieuwe Heren- en Keizersgracht. De kloof tussen Sefardim en Azjkenazim op Vlooijenburg was even groot als de kloof tussen arm en rijk, ook al omdat de Portugese Joden zich van het Spaans en Portugees bedienden en hun Hoogduitse verwanten van het Jiddisch.

De bewoners van Vlooijenburg moesten hun wijk met steeds meer gezinnen delen. In 1663 werd bovendien een verbod uitgevaardigd om op het eiland bedrijven te vestigen die met vuur werkten, zoals smederijen, en daarna sloten velen hun poorten. De huizen werden, nadat de vuurgevaarlijke bedrijven daaruit waren vertrokken, ingericht als woningen. Daarin, omdat tot 1795 de Joodse buurtbewoners uitgesloten waren van vrijwel alle gilden, waren talrijke werkplaatsjes waren te vinden, zoals die van speldenmakers, tabaksbewerkers en diamantslijpers. Toen Hijman Koopman en Mariana Alexander hier neerstreken, naar we aannemen rond de vroege jaren veertig van de achttiende eeuw, nestelden zij zich in een buurt waar het Joodse leven zich al meer dan een eeuw ontwikkeld had. Deze buurt was een melange van arm en rijk, dat door elkaar woonde. In 1732 bleek dat veel bewoners hun schamele inkomsten haalden uit bedelen en vuil werk, maar ook woonde er een aardig aantal Joden die een zodanig hoog jaarinkomen hadden dat zij een bijzondere belasting, de personele quotatie, konden betalen. Maar het aantal bedeelden was fors. In alle straten, gangen, achterhuizen, in kelders en op kamers woonden de armen, soms ook wel het lompenproletariaat genoemd, een situatie die tot ver in de twintigste eeuw zo zou blijven. In 1749 werd bijvoorbeeld door de niet-Joodse diamantbewerkers bij het stadsbestuur geklaagd dat de Joden te goedkoop werkten, omdat, gelijk de zwijnen, tien of twaalf in een hok, vijf of zes huishoudingen met vrouwen en kinderen onder een dak wonen. De Houtstraten stonden bekend als krottenbuurten. In 1795 woonden dan ook rond 21.000 Joden, bijna tien procent van de Amsterdamse bevolking, in de kleine buurt. Toen de achttiende eeuw aanbrak was de buurt in toenemende mate overbevolkt geraakt en de oude huizen raakten steeds meer verpauperd en uitgewoond. In de tijd dat onze voorouders zich er vestigden waren de woonomstandigheden op Vlooijenburg al slecht geworden en ze verergerden nog in de negentiende eeuw. Sinds 1796 was het Joden toegestaan ambachten uit te oefenen, bedrijven te voeren en handel te drijven. Deze vonden onderdak in de veel te dicht op elkaar staande krotten, met alle extra overlast vandien. Er waren honderden bedrijfjes in de toch al kleine woningen gevestigd. Wie het zich kon veroorloven verliet de buurt, zodat alleen de allerarmsten achterbleven. Verkrotting en verarming gingen op Vlooijenburg hand in hand.

Een rapport over de telling in 1795 vermeldt dat de volkrijkheid in de Jodenbuurt op sommige plaatsen zo groot was, met ieder plekje, tot op de vliering toe, met zoveel mensen bezet, dat de wijkmeesters er niet voor hadden durven in te staan dat daar mensen, vooral kinderen, over het hoofd waren gezien. Krottenbuurten waren vooral Marken, met de Valkenburgerstraat (buurt S), Uilenburg (buurt R) en de Houttuinen en gedeeltelijk ook de Lange en de Korte Houtstraat (buurt P) en de Joden-Kerkstraat tussen de Amstel en de Weesperstraat (buurt W). De bittere armoede dreef de mensen bijeen en de woningtoestanden in de jodenbuurt werden als de ergste in de stad beschouwd. De hygiƫnische misstanden waren ontstellend.

Het Joodse geestelijke leven was allang in volle gang toen Hijman en Mariana op Vlooijenburg kwamen wonen. Er waren al synagogen van de Sefardische geloofsgemeenschap en deze buurt herbergde het Hoogduits synagogencomplex. Nadat vanaf rond 1647 een grote stroom Joden zich in Amsterdam vestigde was, naast de Portugees-Joodse synagogen, de noodzaak ontstaan voor een Hoogduitse synagoge in de stad. Aan de Deventer Houtmarkt (het verlengde van de Houtgracht, dat in 1861 werd gedempt en vanaf toen het Jonas Daniel Meijerplein heette) werd in 1671 de Grote Sjoel plechtig ingewijd. Doordat al spoedig ruimtegebrek optrad, werd in 1686 in de Nieuwe Amstelstraat, op een verdieping boven een op een achtererf gebouwde vleeshal, een synagoge gevestigd, die daardoor de naam Obbene Sjoel verwierf. In 1700 kwam in de twee huisjes voor de vleeshal de Dritt Sjoel te staan. De beide laatstgenoemde synagogen werden in 1777 vervangen door een nieuw gebouw. In 1730 werd aan de Deventer Houtmarkt tenslotte de Neie Sjoel ingewijd. Pas in 1924 kregen, door verminderde kerkgang en verhuizing van een deel van de Joodse bevolking, de Obbene Sjoel en de Dritt Sjoel een andere bestemming. Tegenwoordig is in het Hoogduits synagogencomplex het Joods Historisch Museum gevestigd.

Ook andere Hoogduits-Joodse instellingen hadden op Vlooijenburg hun zetel, zoals het begrafeniscollege, dat in onze genealogie als doodgravercollegie aan de orde komt en het college Megadle Jothonim, dat vanaf 1738 voor onderwijs en bijdrage in het levensonderhoud zorgde, maar dat zich ontwikkelde tot het verblijf voor joodse weesjongens. Het weeshuis was vanaf 1836 aan de Zwanenburgerstraat (die door de joden ook Nijgas werd genoemd) gevestigd en verhuisde in 1863 naar nieuwbouw aan de Amstel.

De Joodse naam voor een gedeelte van de Houtgracht en de Leprozengracht was Stromarkt, door de niet-Joodse Amsterdammers Jodenstromarkt genoemd. Aan deze Jodenstromarkt vinden we onze vroegste Amsterdamse voorouders en in hun geval wordt daarmee de Leprozengracht aangeduid. Deze gracht, waar ook in latere jaren veel familieleden woonden, werd ook wel Leprozenburgwal, Huiszittenburgwal en Turfgracht genoemd. Sander Hijman, zoon van Hijman en Mariana, bleef met zijn gezin lange tijd aan de Leprozengracht wonen, waar ook de familie De Hond, voorouders van alle Sturkoppen, hun woning had. Ook op de Houtgracht vinden we lange tijd naamgenoten, maar toen was de negentiende eeuw al ruimschoots aangebroken. De Korte Houtstraat stond in de zeventiende eeuw bekend als Vlooijenburgdwarsstraat. Voor de Lange Houtstraat was Vlooijenburg in gebruik als Joodse naam en in de zeventiende eeuw heette deze straat ook Vlooijenburgerstraat. Het is wel handig om deze verscheidenheid aan toponiemen in het hoofd te hebben bij onderzoek.

De naam Nieuwe Amstelstraat stamt uit het begin van de zeventiende eeuw, toen de Amstelstraat over de Amstel een nieuw vervolg kreeg. Daar begon de Jodenbuurt en de straat heeft dan ook een sterk Joods karakter gehad, vooral door de Sjoels (synagogen). In de volksmond heette het de Joden-Amstelstraat, de Joden zelf spraken van Schulgas of Sjoelstraat.

In 1873 besloot de gemeenteraad de Breestraten (Jodenbreestraat en Sint Antoniesbreestraat: zie resp. buurten Q en C) als grote toegangswegen tot het centrum in te richten. De marktkramen moesten daar verdwijnen en een jaar later viel de beslissing de Houtgracht en de Leprozengracht te dempen en daardoor ontstond in 1882 het Waterloopplein. De marktkooplieden uit de Breestraten vonden dat plein te ongunstig gelegen en te winderig en het merendeel van hen was vanaf toen in de Jodenhouttuinen (buurt Q) en op Uilenburg (buurt R) te vinden. Toch raakte het Waterloopplein later steeds meer in zwang als het marktgebied van de jodenbuurt. De Houtstraten werden veel langer gehandhaafd, maar in 1954 werden ze bestemd als bouwterrein van een nieuw stadhuis, dat in onze tijden Stopera heet. Maar pas in 1977 verdwenen de restanten. Ook de Zwanenburgerstraat moest ten slotte wijken voor de Stopera.

Wie in onze jaren het oude eiland Vlooijenburg wil zien, kan vanuit de Amstelstraat de brug over de Amstel over lopen. Aan de linker hand ligt nu de Stopera, met aangrenzend het Waterlooplein. Het eiland werd omsloten door de Binnen Amstel (de voornoemde brug voert ons daaroverheen), de Zwanenburgwal, die nog altijd bestaat, zij het met een volkomen ander aanzicht dan toentertijd, de Houtgracht en de haaks daarop gegraven Leprozengracht. Aan de beide grachten en in de straten hebben een fors aantal nazaten van Hijman Koopman en Mariana Alexander hun leven gesleten.